Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Vossenvel] VOSSENVEL, z.n., o., des vossenvels, of van het vossenv[...]el; meerv. vossenvellen. Van vos en vel. Het vel van eenen vos. Meest gebruikelijk in de spreekw.: het vossenvel aandoen, list gebruiken. Vorige Volgende