Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 472]
| |
voortgetrokken. Halma. Sij tegen henen, om voort te trekken. Bijbelv. Vertrekken: hij is reeds voortgetrokken. Met hebben, bij aanhouding trekken: trekt gij nog al voort? Met spoed, of inspanning van krachten, trekken: zoo gij voortgetrokken hadt. |
|