[Voortrollen]
VOORTROLLEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik rolde voort, heb en ben voortgerold. Van voort en rollen. Bedr., met eene rollende beweging voorwaarts brengen: ik rolde mijnen bal slechts voort. Zulks bij voortduring ten aanzien van iets doen: Sisijphus blijft zijnen steen voortrollen. Onz., met eene rollende beweging voorwaarts geraken: hoe verder een sneeuwbal voortrolt, hoe grooter hij wordt. Met zulk eene beweging aanhouden: uw bal rolt nog al voort.