[Voortroepen]
VOORTROEPEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik riep voort, heb voortgeroepen Bij Kil. al roepende voortzeggen: men riep het door het leger voort. Aanhouden met iets te roepen: men bleef het voortroepen. Onz., aanhouden met roepen: het volk riep en schreeuwde steeds voort.