[Voortogt]
VOORTOGT, z.n., m., des voortogts, of van den voortogt; meerv. voortogten. Van voor en togt. Optogt voor aan een leger: hij heeft den voortogt. Het gene vooraan trekt, de voorhoede: zij voeren, onder de dichte heirspitsen, den voortoght aen. Vond.