[Voorspel]
VOORSPEL, z.n., o., des voorspels, of van het voorspel; meerv. voorspelen. Van voor en spel. Gespeel, dat voor de eigenlijke muzijk, of het eigenlijke spel, vooraf gaat: speelde een voorspel op heur snaeren. Vond. Die beslïssende veldslag werd door een bloedig voorspel voorgegaan.