[Voorrang]
VOORRANG, z., n., m., des voorrangs, of van den voorrang; zonder meerv. Van voor en rang. Voorgang in rang: ik gaf hem den voorrang. Oneigenlijk is den voorrang aan iets geven, hetzelve bij keuze, of anderzins, voortrekken; en bij voorrang is dikwijls evenveel, als bij voorkeur.