[Voorproef]
VOORPROEF, z.n., vr., der, of van de, voorproef; zonder meerv. Van voorproeven. De daad van voorproeven in den eigenlijken zin: bij de voorproef van het vergiftigde geregt. Voorts ook voorloopige ondervinding, en gevoel, evenveel waarvan: ik heb er de voorproef van gehad.