Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Voormaand] VOORMAAND, z.n., vr., der, of van de voormaand; meerv. voormaanden. Van voor en maand. Het voorste van eene maand: in de voormaand. Vorige Volgende