[Voorloopig]
VOORLOOPIG, bijv. n. en bijw., voorloopiger, voorloopigst. Van voorloopen. Als bijv. n., al wat bij voorbaat plaats grijpt: een voorloopig berigt. Voorloopige bepalingen. Als bijw., bij voorbaat: ik meld u dit voorloopig, en zal u daar over welhaast nader schrijven.