[Voorlooper]
VOORLOOPER, z.n., m., des voorloopers, of van den voorlooper; meerv. voorlooperen, en voorloopers. Van voorloopen. Al wie voor iemand henen loopt: de voorlooper van den Messias. Daar de voorlooper voor ons is ingegaan. Bijbelv. Bijzonderlijk? geven de timmerlieden aan zekere schaaf den naam van voorlooper.