[Voorlichten]
VOORLICHTEN, beur. w., gelijkvl. Ik lichtte voor, heb voorgelicht. Van voor en lichten. Licht voor iemand heen dragen: wij werden door fakkeldragers voorgelicht. Licht mij voor op glibberige spooren. L.D.S.P. Figuurlijk, iemand onderrigten: wij werden daaromtrent uitnemend voorgelicht. Van hier voorlichter, voorlichting.