[Voorlezing]
VOORLEZING, z.n., vr., der, of van de voorlezing; meerv. voorlezingen. Verkleinw. voorlezingje. Van voorlezen. De daad van voorlezen: bij de voorlezing van een hoofdstuk uit den Bijbel. Eene verhandeling, geschikt, om op eenmaal voorgelezen te worden: die voorlezing verdient gedrukt te worden.