Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Voorhuid] VOORHUID, z.n., vr., der, of van de voorhuid; meerv. voorhuiden. Van voor en huid. Een vel, dat bij Joden, Mohammedanen, en andere Oosterlingen, weggesneden wordt: besneet de voorhuijt hares soons. Bijbelv. Vorige Volgende