[Voorhof]
VOORHOF, z.n., o., des voorhofs, of van het voorhof; meerv. voorhoven. Van voor en hof. Een ongedekt plein vooraan binnen den omtrek van een gebouw: het voorhof des Tempels. Stont in het binnenste voorhof van des Konincks huijs. Bijbelv. Het toneel is op het voorhof. Vond. Soms ook mannelijk: ghij sult oock