[Voorhoede]
VOORHOEDE, z.n., vr., der, of van de voorhoede; meerv. voorhoeden. Van voor en hoede. Bij Kil., voorzorg; gelijk als veurhoeden en veurhoedigh bij hem ook daartoe behoort. Hedendaags enkel het voorste gedeelte van een leger, of eene vloot: wie voert het bevel over de vijandelijke voorhoede?