Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Voorgebed] VOORGEBED, z.n., o., des voorgebeds, of van het voorgebed; meerv. voorgebeden. Van voor en gebed. Een gebed voor den maaltijd, voor de Predikatie, enz.: onder het voorgebed. Vorige Volgende