[Vonnissen]
VONNISSEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vonnisde, heb gevonnisd. Geregtelijk beoordeelen, uitspraak over iemand, of over eene zaak doen: hij zal morgen gevonnisd worden. Na dat hij gevonnisd was, verklaarde hij enz. Van hier vonnisser, vonnissing. Van vonnis.