[Vonnis]
VONNIS, z.n., o., van het vonnis; meerv. vonnissen, Oulings vondenisse, vondnisse, vonnisse. Van vinden, in den zin van onderzoeken, navorschen, en beoordeelen; zie vinden. Anderen brengen het tot voogdnis, vognis, de regterlijke uitspraak van eenen voogd; zie voogd. Eene geregtelijke beoordeeling van, en uitspraak over, eene zaak: vondenisse daerover te deijlen. V. Hass. Sijn eenig vonnisse zij dat men hem doode. Bijbelv. Het vonnis hooren uit zijn mond. L.D.S.P. Het gloririjk vonnis. Hooft. Toen de rechters over dit vonnis zaten. Vond. Van dat onrechtvaardige von-