Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Volschoon] VOLSCHOON, b.n. en bijw., volschooner, volschoonst. Van vol en schoon. Zeer schoon: Volschoone Maagd! Vorige Volgende