[Volprijzen]
VOLPRIJZEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik volprees, heb volprezen. Van vol en prijzen. Ten volle prijzen, zoo prijzen, als de zaak wel vereischt: hoe zal ik zijne goedheid volprijzen! Uw nooit volprezen heldenmoed. In overeenstemming hiermede vindt men bij Kil. voldanken, voor ten volle danken; van waar voldankzamig, v. Hass.