[Vokaal]
VOKAAL, z.n., vr., der of van de vokaal; meerv. vokalen. Van het lat. vocalis ontleend. Eene klinkletter: De oude Hebreen hadden slechts twee vokalen Jod en Vav. Overdragtelijk noemt men zulke leden eener vergadering, die zoo veel vermogen, dat alles van hen afhangt, derzelver vokalen. En dit woord komt als bijv. n. voor, in: vokale en instrumentale muzijk.