[Voetkus]
VOETKUS, z.n., m., van den voetkus; zonder meerv. Van voet en kus. Een bewijs van den grootsten eerbied, 't welk de Pauzen van elk, die hen naderde, plagten te vorderen: morgen zullen die vreemdelingen ter voetkus bij den Paus toegelaaten worden. Halma, volgens wien dit woord anders ook mannelijk is.