[Voetiaan]
VOETIAAN, z.n., m. en vr., des voetiaans, of van den voetiaan, en der, of van de voetiaan; meerv. voetianen. Van voetius. Een aanhanger, of eene aanhangster, van den bekenden Voetius: het is eene ijverige Voetiaan. In boert, ook wel eens voeteerder, of voeteerster: gij zijt een goede Voetiaan! Van hier Voetiaansch, voetianerij, enz.