Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 391]
| |
voestert worden. Bijbelv. Van hier voedsteraar, voedsterling. Zamenstell.: voedsterheer, voedsterkind, voedsterplaats, voedstervader, voedstervrouw, enz. |
|