[Vodderij]
VODDERIJ, z.n., vr., der, of van de vodderij; meerv. vodderijen. Verkleinw. vodderijtje. Bij Kil. gelap; van vodder en vodden, lappen. Hedendaags evenveel welk nietswaardig ding: kwel mij met zulke vodderijen niet. Noch beet, noch boon, noch sulke vodderijen; maer roosen, maer ambroos. Westerb. Ook wel eens snuisterij: ik kocht ook een klein vodderijtje.