[Vlugteling]
VLUGTELING, z.n., m. en vr., des vlugtelings, of van den vlugteling; en der, of van de vlugteling; meerv. vlugtelingen. Van vlugten. Verdreveling, die gevlugt is: een afstammeling der Fransche vlugtelingen. Vruchteloos poogde hij de vlugtelingen naar hunne slagorden te doen keeren.