len korten, is, hem in zijn vermogen beperken: en korte hem die stoute vlogels. Vond. Iemand vleugelen maken is hem doen voortsnellen: de vrees maakte haar vleugelen. Figuurlijk, worden aan den wind, aan de liefde, enz., vleugelen toegeschreven: gij wandelt op de vleuglen van den wind. L.D.S.P. Hij kwam op vleugelen der liefde aansnellen. Voorts geeft men den naam van vleugelen wel eens aan schaatsen: men ziet er andre met de vleugels aen de voeten voortvliegen als een schim. Antonid. Aan de beide uiterste einden van eene krijgsbende, of een gansch leger: hij stond op den vleugel van het bataillon. De regter vleugel drong door. Even als vlerk, in overeenstemming met het lat. ala, aan eene ruiterbende: de vleugels der jageren te paerde het woudt met netten bespannen. Vond. Beveelt hij de vleugel der Kaninefaten.
Hooft, bij wien dit woord hier vrouwelijk is. Aan de wederzijdsche uitbouwing van een groot gesticht: aan het oranjewoud vond men twee vleugelen zonder ligchaam. De slincke vleugel deckt de Noortzijde. Vond. Aan de wieken van eenen molen, enz. Van hier vleugelen, vleugelig. Zamenstell.: vleugeladjudant, vleugeldeksel, vleugelhoren, vleugelloos, vleugelman, vleugelspier, vleugelzaad, enz. Arendsvleugel, cherubsvleugel, scheepsvleugel, enz.
Vleugel, hoogd. flügel, neders. flegel, zweed. flijgel, komt van vleugen.