[Vletten]
VLETTEN, bedr en onz. w., gelijkvl. Ik vlettede, heb gevlet. Bedr., turf aan boord van een vaartuig dragen, dezelve als vlot maken. Onz., bij Kil. evenveel, als vlotten, neders. fleten: 'k beveel mijn volk daerna de haven uit te vletten. Vond. Van hier vletter. Zamenstell.: turfvletter. Vletschuit.