[Vlaggen]
VLAGGEN, onz. w. gelijkvl. Ik vlagde, heb gevlagd. Eene vlag uitsteken: iedereen plagt bij zulke gelegenheden te vlaggen. Oneigenlijk, zegt men ook van een of meer schepen, enz., dat zij vlaggen, wanneer zij met eene of meer vlaggen opgeschikt worden: alle molens vlagden.