[Vla]
VLA, vlade, z.n., vr., der, of van de vla; meerv. vladen, vlaan. Zekere schotelspijs van melk en eijeren; witte, roode vla. Oul. zekere van melk en eijeren, en dun vlak brood, zoo als de paaschkoeken der Joden, toebereide spijs: vlaede, pannekoek, toerte. Kil. Ongesuerde vladen, (elders pannekoeken) met olije bestreken. Bijbelv. Om dat men hem geen vlae noch waefelen laet eten. Westerb. Overdragtelijk, een uitwerpsel van rundvee, een koestront. Zamenstell.: vlabakker, bij Kil. vlaedenbacker, vleijer: pluijmstrijckers, vlabackers, oorblaesers, fletsers, sijn in der Heeren hoven E. de Deene. Vlaedpanne, Kil. enz. Citroenvla, roomvla, enz.
Vla, vlade, Kil. ook vlaeije, fr. flan, middeleeuw. lat. flanto, flato, enz., hoogd. fladen, ital. fiadone, zweed. flatkaka, komt van het zweed. en eng. flat, deen. flad, breed, vlak, en is verwant aan plat.