[Vijfwouter]
VIJFWOUTER, z.n., m., des vijfwouters, of van den vijfwouter; meerv. vijfwouters. Kil. ook vijfelter, en pepel. Volgens ten Kate eigenlijk wijwouter, en wiewouter, om de wapperbeweging der vlerken. Van wij- of wie-wouwen. Botervlieg: de veltmot pestigh hangt aen eenen zomerdraet - verandert licht in een vijfwouter. Vond.