[Verzwelgen]
VERZWELGEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik verzwolg, heb verzwolgen. Van het onscheidb. voorz. ver en zwelgen. Opslokken: verzwelg uw eten niet ongekaauwd. Ook oneigenlijk: alles werd door den zwellenden Oceaan verzwolgen. De aerde opende haren mont, ende verswolgh de riviere. Bijbelv. Gelaten dulden en verdu-