[Verwisseling]
VERWISSELING, z.n., vr., der, of van de verwisseling; meerv. verwisselingen. Van verwisselen. De daad van verwisselen: bij de verwisseling van mijn geld. Door verwisseling zijner kleederen. Bijzonderlijk, de overgang uit dit leven in een ander: eene zalige verwisseling. Zamenstell.: geldverwisseling, jaarverwisseling, standverwisseling, enz.