[Verwerpeling]
VERWERPELING, z. n, m. en vr., des verwerpelings, of van den verwerpeling; en der, of van de verwerpeling; meerv. verworpelingen. Van verwerpen. Anders verworpeling, bij Kil. ook worpelinck, voor allerlei uitschot, dat ergens als onnut uitgeworpen wordt. Heden ten dage beduidt verworpeling in de Godgeleerdheid, een voorwerp der zoogenoemde verwerping; het tegendeel van eenen uitverkorenen: wie verzekert mij, dat mijn kind geen verworpeling, of verwerpeling, is?