[Verwer]
VERWER, z.n., m., des verwers, of van den verwer; meerv. verweren, en verwers. Van verwen. Al wie zijn werk van verwen maakt: de verwer heeft het laken verbroeid. Ik heb het huis aan den verwer aanbesteed. Van hier verwerij. Zamenstell.: verwersdagloon, verwersgild, verwershandwerk, verwersrekening, enz. Grootverwer, kleinverwer, lakenverwer, enz.