Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
Notk. ferfuoren, hoogd. verfuhren. Van de eene plaats naar de andere voeren: koopwaren vervoeren. Het moet alles per as vervoerd worden. Als op eene geweldige wijze uit eenen vorigen toestand wegrukken: gij laat u door allerlei driften vervoeren, en herwaarts en derwaarts slingeren. Zij hangt, vervoert van minne, aen 't groot Kretenter schip. Vond. Dat niemant u als eenen roof en vervoere, door de Philosophie, ende ijdele verleijdinge. Bijbelv. Van hier vervoerbaar, vervoerder, vervoering, vervoerster. |
|