[Vervaren]
VERVAREN, veroud. bijv. n., vervarener, vervarenst. Eigenlijk, een deelw. van het oude vervaren, ondervinden, beproeven. Ervaren, bedreven: die in bijde talen vervaren zijn. v. Hass. Vervaeren man. Kil. Onde vervaren doctoren. R. Visscher. Van hier vervarenheid.