[Vervaardigen]
VERVAARDIGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vervaardigde, heb vervaardigd. Van het onscheidb. voorz. ver en vaardigen, van vaardig. Vaardig, gereed maken, toebereiden: wie heeft dat geschrift vervaardigd? Van hier vervaardiger, vervaardiging, vervaardigster.