[Vertrouwelijk]
VERTROUWELIJK, bijv. n. en bijw., vertrouwelijker, vertrouwelijkst. Van vertrouwen. Zie lijk. Vertrouwen betoonende, aan den dag leggende, met vertrouwen gepaard: onze vertrouwelijke gesprekken. Hij was heel vertrouwelijk jegens mij. Op eene vertrouwelijke wijze, met vertrouwen: ik vroeg hem vertrouwelijk daarom. Van hier vertrouwelijkheid.