[Vertrouwd]
VERTROUWD, bijv. n., vertrouwder, vertrouwdst. Eigenlijk, een deelw. van vertrouwen. Eens anders vertrouwen bezittend: ik ging als een vertrouwd vriend met hem om. Ook als z.n.: des mans vertrouwde. Van zaken gesproken, toevertrouwd: vertrouwde geheimen, vertrouwde gelden. Van hier vertrouwdheid.