[Vertooning]
VERTOONING, z.n., vr., der, of van de vertooning; meerv. vertooningen. Verkleinw. vertooningje. Van vertoonen. De daad van vertoonen. Voorstelling: door eene schriftelijke vertooning van den hoogen nood. Tentoonstelling: tot vertooning van zijne majesteit. Uitvoering van een tooneelspel: men heeft er reeds drie vertooningen van gegeven. Verschijning: tot den dagh sijner vertooninge aen Israël. Bijbelv. Veel vertooning maken, is, zich zelven in het oog der menschen verheffen. Eene vreemde vertooning, is, een vreemd verschijnsel.