[Vertegenwoordigen]
VERTEGENWOORDIGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vertegenwoordigde, heb vertegenwoordigd. Van het onscheidb. voorz. ver en tegenwoordigen, van tegenwoordig. Als tegenwoordig voorstellen: ik kan het mij duidelijk vertegenwoordigen. Voorts is iemand vertegenwoordigen derwijze in deszelfs plaats spreken en handelen, dat hij zelf geacht wordt gesproken en gehandeld te hebben: hij vertegenwoordigt den bruidigom bij de ondertrouw. De Ambassadeur vertegenwoordigt zijnen souverein. Van hier vertegenwoordiger, vertegenwoordiging. Zamenstell.: volksvertegenwoordiger, volksvertegenwoordiging.