[Verteekenen]
VERTEEKENEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verteekende, heb verteekend. Van het onscheidb. voorz. ver en teekenen. Anders teekenen, dan te voren: de hemden moeten verteekend worden. Averegts teekenen: ik heb het verteekend. Wederkeeriglijk, zich in het teekenen misgrijpen: verteeken u niet. Van hier verteekening.