[Verstuwen]
VERSTUWEN, verstouwen, bedr. w., gelijkvl. Ik verstuwde, heb verstuwd. Van het onscheidb voorz. ver en stuwen. Al stuwende verplaatsen, of verbergen: waar hebt gij dat pak verstuwd? Anders stuwen, beter stuwen: die turf moet verstuwd worden. Van hier verstuwing.