[Verstopping]
VERSTOPPING, z.n., vr., der, of van de verstopping; meerv. verstoppingen. Verkleinw. verstoppingje. Van verstoppen. De daad van verstoppen: door verstopping van dat goed. De heillooze verstopping van die bron. Verstopping der ingewanden. Het gene in des menschen ligchaam tot verstopping van het een of ander dient: hij zit vol van verstoppingen.