[Versterving]
VERSTERVING, z.n., vr., der, of van de versterving; zonder meerv. Van versterven. Versterf: versterving van den eenen en anderen kan die goederen in gansch andere handen brengen. Uitblussching van het leven van een of ander lid van een levend schepsel: de versterving gaat van den eenen tak tot den anderen. Men wendde alles aan, om de versterving van zijn been te weren. Vervalling van eene erfenis bij versterf: door versterving van die goederen op hem.