[Verspillen]
VERSPILLEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verspilde, heb verspild. Van het onscheidb. voorz. ver en spillen. Bij Kil. ook verspilden. Zweed. förspilla. Verkwisten, nutteloos verteren, of aanwenden: waarom verspilt gij uwe krachten daaraan? 't Eel vernuft in wijn verspillen Brederod. Van hier verspiller, verspilling.