[Verspinnen]
VERSPINNEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik verspon, heb versponnen. Van het onscheidb. voorz. ver en spinnen. Anders spinnen, dan voorheen: als het garen eens gesponnen is, is er geen verspinnen aan. Al spinnende verbruiken: wanneer zult gij dat vlas eens versponnen hebben? Al spinnende bederven, slecht spinnen: dat garen is versponnen.