[Verslagen]
VERSLAGEN, bijv. n. en bijw., verslagener, verslagenst. Eigenlijk, een deelw. van verslaan. Oulings ook verslegen. Neergeveld: zijn vijand ligt verslagen. Hiermede scheit hij van den verslagen dooden. Vond. Ook als z.n.: de ruiterij vloog over de verslagenen. Quamen, om de verslagene te plunderen. Bijbelv. Verschaald: houd dat verslagen bier voor u! Neerslagtig, van moed beroofd: een verslagenen geest, wie sal dien opheffen? Bijbelv. Hij keek zeer bedrukt en verslagen. Bedekt het aenzicht met haer kleet, en zegt verslegen. Vond. Van hier verslagenheid, verslegenis. Hooft.